IdDatumTitel

Verhalen en Gedichten

 Terwijl we op 19 september 1944 de bevrijding vierden, werd er nog hard gevochten langs Hells Highway, de weg tussen Arnhem en Eindhoven. We hoorden het gebulder van de kanonnen. Regelmatig zagen we ambulances met gewonde soldaten langskomen. Ik liep op die dag, als jochie van 12 jaar, langs café Waldeslust aan de Boschdijk, vlak bij ons huis, om te gaan kijken bij het noodhospitaal in de school. Tijdens de bezetting mochten burgers niet in dat door de Duitsers bezochte café komen, maar de Duitsers waren verdwenen. De naam Waldeslust was al overgeschilderd. Toen ik er langs kwam, was de buurt druk bezig het café te plunderen. Tientallen mensen liepen met allerlei spullen naar buiten. Buurman de Rode duwde een kruiwagen met een biertap voor zich uit, anderen sjouwden met stoelen, de overbuurman met een radio. Voor het hospitaal stopte een ambulance om een gewonde Duitse soldaat af te leveren maar er was geen plaats. “Smijt hem hier maar op de stoep. Wij zorgen wel voor hem” riep iemand grijnzend. De chauffeur aarzelde even maar mannen met een rood kruis op hun helm legden de soldaat bij Waldeslust voor de deur. Ze moesten snel terug om gewonde Amerikanen op te halen. Dat telde zwaarder. Om de Duitse soldaat op de stoep verzamelde zich een groep mensen, sommigen met hun buit nog in de armen. “Sla ‘m kapot!” riep buurjongen Hendrik, zoon van dominee Ravels. De menigte joelde: “Toe dan! Doe maar!” Hendrik hief zijn juist buitgemaakte spa al omhoog. Mijn vader was ondertussen ook komen kijken. Hij greep Hendrik beet en pakte de spa af.
“Wil je net zo worden als de Duitsers, jij brave Christen?” riep hij, liep naar de gewonde soldaat, een jongen van een jaar of zestien die hem met wijd opengesperde angstogen aankeek.
“Bitte, bitte, lass mich leben!” “Haal wat te drinken!” riep mijn vader. Zijn zware stem klonk boven het joelen uit. Het werd stil. Het ratelen van machinegeweren in de verte was nu goed hoorbaar. Een van de mannen die net nog liep te schreeuwen, kwam aanlopen met een geroofde fles bier. Hij keek om zich heen of de omstanders niet boos werden als hij een Duitser hielp. Iedereen zweeg.
“Hier, de Wind. Eigenlijk jammer van het bier, maar ja…”                                   
“Danke”, stamelde de jongen. Pa ging bij hem zitten, ondersteunde zijn hoofd, veegde het bloed uit zijn gezicht en wachtte tot de Duitser door een ambulance werd opgehaald. We liepen terug naar huis.
“Waarom help jij een Duitser? Het zijn toch rotzakken?” vroeg ik.
“Omdat jij er ook had kunnen liggen. Ergens wacht net zo’n vader als ik. ’t Is maar net aan welke kant je moet vechten.”

De volgende dag belden PAN-mannen aan bij de weduwe Boorstra, een paar huizen van ons af. De deur werd niet geopend. “Doe open, we weten dat je thuis bent. We komen Oene halen.”
Ik kende Oene goed. Hij had een motor met zijspan en liet ons wel eens een rondje  meerijden. Gisteren, in het donker, had ik hem het huis van zijn moeder zien binnen sluipen. Een paar jaar geleden had hij zich gemeld voor de Nederlandse SS. Om in Rusland tegen het bolsjewisme te vechten, zei hij. Hij had het Oostfront overleefd, mocht thuis uitrusten. Oene kwam naar buiten. Omstanders grepen hem beet, begonnen te schoppen en te slaan. Mijn vader kwam ook kijken.
“Waarom doe je nou niks, Pa?”
“Oene heeft hier zelf voor gekozen. Hij moést niet gaan vechten voor de Duitsers. Dat is het verschil.” Hij liep weg terwijl de PAN-mannen de bloedende Oene meenamen. De omstanders jouwden hem na toen de wagen wegreed.

Jaren later, toen ik wist wat mijn vader en zijn familie hadden meegemaakt en dat hij zelf voor zijn leven vreesde, begreep ik pas hoe bijzonder het was dat juist hij een gewonde Duitse soldaat had geholpen en tegen een joelende menigte had beschermd. Als jood wist hij wat haat en hetzes teweeg hadden gebracht. Hij had bij Waldeslust aan mij gedacht en me geleerd wie schuldig is en wie niet.

Ger de Wind. Maart 2015

Van de redactie: Ger de Wind heeft zijn verhalen verzameld in een boek. Het boek is te koop bij Eindhoven in Beeld.