IdDatumTitel

Verhalen en Gedichten

,,Ons Hundje Walda”

De melkventer kwam voor de oorlog met de hondenkar in de Verwerstraat aan huis. Wij vonden die hond onder die melkkar zielig en aaiden de hond altijd. De enige wens was voor ons was ook een hondje.”Pa krijgen wij ook een hondje?“ Ja hoor, als ik er een tegen kom die naar mijn zin is breng ik hem mee. Op een dag kwam ons vader van het vissen thuis. ” Ik heb voor jullie wat in de fietstas zei hij.“Onze wens was in vervulling gegaan.” Een klein hondje stak zijn kopje uit de fietstas. We noemen het jonge hondje “Walda” , naar de naam Woensel. De naam Woensel komt van Wodan en is de Alvader en Oppergod van de West-Germanen. “Walda mag niet mee naar boven“ zei ons mam en zeker niet op de bedden. Zij moest in haar mandje slapen in de bijkeuken. Maar na verloop van de tijd sliep Walda op het voeteneind van onze divan in de huiskamer, bijna tegen de kolenhaard. Wat waren wij gelukkig met onze Walda. Ons vader legde het ons uit, Walda is een brak, een jachthond van de beste soort. De brakhonden hebben een goed ontwikkeld reukorgaan, dat hun zeer dienstig is voor de jacht. Altijd zat ze achter het wild aan, maar ze had ook andere interesses.
Walda had inmiddels een nest jonge hondjes gekregen zij was gedekt door een andere straathond uit de Bakkerstraat. Er was een wit geel dik hondje bij. “Die is voor onze vader” zei Wim Willems een vriend van ons pa uit de Wassenaarstraat. Zij willen al zo lang een hond. Later namen wij Dikkie ook mee als we onze Walda uit moesten laten. Dan gingen wij met de twee honden achter het wild aan, ratten, mollen en soms een konijntje vangen. Je moest dan wel door de Brugstraat langst de mooie Schimmelse watermolen. Het huis met de trapgevel woonde de molenaarsknecht Willem Bogers. De watermolen werd gebruikt om boekweit, olie en granen te malen.Willem Bogers heeft heel wat te stellen gehad met ons. Altijd zaten wij onder de watermolen te rotzooien of stonden op de Woenselse brug in het Dommel water te spugen. De Woenselse brug welke de grens vormde tussen Tongelre en Woensel. Langs de Dommel liep, vanaf de molen tot aan de sluis een zwart gruispad, voorafgegaan door een stuk ongelijke kinderkopjes. In vrijwel een haakse bocht van dit zwarte pad lag de sluis van de Woenselse watermolen. Met donderend geraas stortte zich daar het Dommelwater om laag in een zijarm van de Dommel. Deze landweg was een belangrijke weg voor ons. Hier begon meestal ons honden avontuur. Hier waren we in het moeras gebied van De Gooren. Ook als wij naar ons volkstuintje gingen moesten wij hier langs. Wij waren ook eens op strooptocht langs de spoorsloot, die lag altijd vol afgewerkte olie. Walda en Dikkie hadden flink in die spoorsloot liggen ravotten, dus zaten ze onder die olie. Als we dan thuiskwamen, dan duwde wij eerst Dikkie onder de poort door bij Willems en riepen dan‘’ Mevrouw Willems, ’’hier is Dikkie weer. Eerst een berisping van ons mam en later van ons vader. Menige keer zijn we voor straf recht naar boven gestuurd.
Walda was inmiddels na 12 jaar en helemaal versleten. Hij kon bijna niet meer lopen, was half blind en kon ook zijn ontlasting niet meer vast houden.Ons pa zei ”ik laat hem niet meer lijden, ik laat onze Walda inslapen,’’ Dat doe ik wel zeiden mijn broers. Weken gingen voor bij maar er gebeurde met onze hond niets. Of liever gezegd we sukkelden gewoon door met onze oude zieke Walda. Ik kon er niet meer tegen. Walda leed verschrikkelijk en lag zachtjes te kermen in onze bijkeuken. In de avond zaten we met zijn allen aan het avondeten, ik kon geen hap door mijn keel krijgen. Wat mankeer je vroeg ons pa, je bent zo stil jongen. Ik heb van morgen onze Walda in laten slapen zei ik.’’Maar jongen zij ons moeder en vloog mij huilend om mijn nek. Iedereen wist dat het de moeilijkste dag was uit mijn leven. Het verdriet duurde weken.Walda had net als wij de hele oorlog meegemaakt. Menig Philips- bombardement heeft zij bibberend tegen mij aan gelegen. Het werden weken van nadenken over het bestaan van het leven.