Bijdrager Bert van Herk
Jaar: 2017
Locatie 1.:Strijp |612 Philipsdorp |Strijpsestraat
Onderwerp.: Gezondheidszorg |Verzorgings-, Verpleeghuizen / Ouderenhuisvesting |De Passaat / Paulushuis
Kanunnikenhuis achterkant
Beschrijving | Het Kanunnikenhuis, ofwel Paulushuis, aan de Strijpsestraat op een foto uit 2017. Het gebouw was in verval geraakt, zoals te zien is op foto 26287, maar staat er weer netjes bij. De voorzijde staat op foto 53685, die op dezelfde dag werd gemaakt. (Red.) |
---|---|
Geplaatst op | 30-06-2022 |
Email bijdrager |
Reacties
Naam: G.A.M.Strijards (Gerardus)
Pastoor van Griensven, die in het midden van de negentiende eeuw bezorgd was over het pauperdom in deze armelijke gemeente Strijp, regelde via aartsbisschop Zwijsen dat de Zusters Fransiscanessen uit Schijndel een nevenvestiging stichtten voor de armenzorg tegenover de toenmalige pastorie van de Sint Trudoparochie. De reden was vooral dat bejaarde ouders steeds vaker door hun kroost bij wintertij de Strijpse akkers werden ingezonden om daar dood te vriezen. Ze golden immers als nutteloze opvreters. Er was destijds geen publieke Armenzorg. Deze zusters, onder aanvoering van hun moeder-overste Genoveva van Beek, namen de charitatieve armenzorg voor deze bejaarden tot hun kloosterlijke en congregationele doelstelling. Dat hadden ze hoogst doeltreffend en met vrucht ook al gedaan in Woensel. Van Griensven zorgde ook voor een meisjesschool onder beheer dezer zusters in 1860. Want ook voor meisjes werd weinig gedaan. Die zouden toch trouwen te zijner tijd en behoefden noch opleiding noch onderricht. Deze zusters waren geen kanonikessen. Dus waar de term "Kanunnikenhuis" vandaan komt, is raadselachtig. Vermoedelijk van een projectontwikkelaar die deze monumentale bouw bezigde voor een appartementencomplex. Kanunniken zijn priesters met de dienovereenkomstige sacramentele bevoegdheden die dagelijks de getijden bidden en zingen in responsorievorm. En die heeft Strijp nooit gehad.
Naam: G.A.M.Strijards (Gerardus)
De eerste moeder-overste van deze religieuze congregatie van zusters-Fransiscanessen bracht haar ouderlijk huis in als bruidsschat ten behoeve van de liefdadige stichting die zij samen met pastoor van Griensven oprichtte. Dat huis werd na het versterf van haar ouders, die het vruchtgebruik ervan bleven behouden, volledig om- en uitgebouwd tot een kloostertje. Het oude Sint Trudokerkje bestond nog. Daar lag het kloostertje dicht bij, naast en belendend aan het kerkhof dat sedert 1402 naarstig in gebruik was geweest en al meer dan vijf lagen had met keldertjes voor familiegraven. De gemeente Strijp zelf werkte de stichting tegen. Het kreeg namelijk Rijkssubidies voor een openbare -- dus: neutrale -- school voor lager onderwijs en voor de uitvoering van de Armenwet 1854. Die laatste voorzag alleen in voorzieningen in natura: regeringsbroden van rogge, zware wollen gestandaardiseerde onderkleding, knotten grove sajet, klompen en kousen. Men kon bij het Strijper gemeentehuis, gelegen aan de Venstraat bij de gemeentesecretaris tegoedbonnen bekomen op aanvraag, te besteden bij de neringdoenden in de gemeente. Die bonnen vroeg dus bijna niemand aan. Want dan wist heel Strijp binnen de kortste keren dat een daggeldersgezin in behoeftige omstandigheden verkeerde, en wel zo erg, dat het de eigen bejaarde ouders niet kon onderhouden. De kinderen zonden daarom hun vaders en moeders liever de akkers in om daar dood te vriezen. De gemeenteveldwachter kreeg de lijken natuurlijk wel aangewezen door de Strijpenaren die ze vonden in de beemden van de Gender of de gagelvelden van het schauwe broek. Deze moest dan de rijksveldwacht inschakelen van het district. Die ontbood de patholoog-anatoom van het arrondissement die de schouwing deed in het cellendeel van het Strijpse bellefort bij de kerk, waarin ook de drie grotere luidklokken van Strijp hingen. Er waren twee cellen: één voor vagebonden en één voor andere misdadigers. Beiden hadden een strobed. Daarop werd dan het lijk voorlopig gelegd in afwachting van de lijkschouwer. Dat was niet best voor de toch al bedreigde volksgezondheid te Strijp. De lijken raakten toch in staat van ontbinding, maar de wet op de lijkbezorging liet geen begraving toe totdat de doodsoorzaak was vastgesteld. Dat verdroot de pastoor uiteraard, want hij had toch al problemen genoeg met de armlastige parochianen. Vandaar de urgentie om deze Fransiscanessen binnen het parochieel bereik te brengen.
Naam: G.A.M.Strijards (Gerardus)
In de Eerste Wereldoorlog namen deze Strijpse zusters de zorg over voor de burgerlijke vluchtelingen uit Belgisch Limburg in de maanden augustus, september en oktober 1914. Zij kregen vanwege de gemeente de beschikking over barakken om deze civiele personen tijdelijk onderdak, ligging en bewassing te gunnen. Daardoor werd het instituut ook groter en het kreeg in 1915 subsidies voor de aanbouw van ziekenzalen. De zusters haalden de vluchtelingen op bij het stationnetje aan de overweg over de Willemstraat. In 1946-1947 namen de zusters wederom met rijkssubidies de eerste influx vluchtelingen in huis uit Nederlandsch-Indië, die kort tevoren door de Britten waren bevrijd uit de Japanse interneringskampen na de capitulatie van Tokio op 15 augustus 1945. Zij zetten deze uiteindelijk via het Veemgebouw dóór naar het spoorwegnet van de Naamloze Vennootschap de Nederlandsche Spoorwegen, die deze repatrianten terugbracht naar hun oorspronkelijke woonplaatsen boven de grote rivieren, waarvan ze in de dertiger jaren naar Nederlandsch-Indië waren vertrokken. De tweede influx kwam nadat de tweede politionele actie in december 1949 abrupt moest worden onderbroken op last van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. Deze influx was blijvend en massaal. De zusters kregen nu ruimere gelden ter beschikking en bouwden slaapzalen en kleine pensionwoningen voor de meer welgestelde gedwongen repatrianten. Dat waren directeurs, leidinggevenden anderszins en procuratiehouders van Billitonmaatschappij, de Suikerunie en ook, zeker, Philips. Hoger personeel. De derde blijvende influx kwam na 1956, toen Soekarno, inmiddels president van de Indonesische eenheidsstaat, alle Nederlanders verplichtte naar het moederland in Europa terug te keren wegens collaboratie met deze koloniale vennootschappen. Deze influx duurde totdat het probleem met Nederlandsch Nieuw Guinea was opgelost door de Verenigde Staten van Amerika. De congregatie ving deze mensen in eerste aanleg op en distribueerde ze tijdelijk onder roomse thuisgezinnen, mede op basis van de Noodwet-woningvordering 1946. Ook nu kreeg de kloostergemeenschap aanmerkelijke voorliggende voorzieningen, omdat dat verblijf van onbeperkte aard bleek. Zodoende betrof het hier een gigantisch complex dat uiteindelijk zo vaak verbouwd en doorgebroken was dat het voor monastieke doelen totaal onbruikbaar werd. De zusters verlieten dan ook Strijp in een plechtige processie die men op deze beeldbank op diverse plaatsen gefotografeerd ziet. Aan een langdurig charitatief bestaan kwam een einde. Het huidig bouwkundig restant, het zogeheten Kanunnikenhuis, doet dat stellig niet vermoeden.
Naam: G.A.M.Strijards (Gerardus)
Bij alle volkomen terechte kritiek op de rooms-katholieke kerk als universele institutie moet men zich toch blijven afvragen: wat was er van de armlastige bevolking in de negentiende eeuw, van de bejaarden, zieken en geesteszieke lijders in de twintigste terecht gekomen, als niet de parochiële organen deze personen te hulp waren gekomen met stoffelijke onderstand en medische of verpleegkundige voorzieningen? De rijksoverheid rekende zich dat stellig tot 1960 niet tot taak. Dat bleef een voorwerp van particuliere liefdadigheid. En wat die voorstelde in het publieke domein tart iedere beschrijving. Van de Anti-Revolutionaire Partij die sedert 1902 ononderbroken aan de macht was tot 1977 hadden deze armzaligen echt niets te verwachten. Het spijkerharde beleid van Hendrikus Colijn dat in 1922 volstandig inzette betreffende de reductie van de collectieve sector laat dat zien. Dat was gebaseerd op Gods openbaring in calvinistische zin. En werd gedragen door een militante minderheid. Daarom moeten wij ook dit Paulushuis zien als monument van een actieve geloofsbelijdenis die deze zusters voortbracht, deerlijk oprecht in sociale rechtvaardigheid, al verdienden de geprofesten ook de titel "krengen van barmhartigheid" tegelijkertijd onvoorwaardelijk.